Bij hoge uitzondering richt Zijne Excellentie J.H.E. Rees, Ambassadeur van Mars a.i., zich in een commentaar betreffende de actuele situatie op aarde tot de bewoners van de planeet:
Aardbewoners !
Een enkele maal bereikt het gerommel en gerotzooi van de angstige mens op zijn aardbolletje een zodanige staat van wanorde en paniek dat de Ambassadeur van Mars zich genoodzaakt ziet daar enkele woorden aan te wijden, tegen de gewoonte in.
Allereerst wat betreft die gewoonte: de Ambassade van Mars is een a-politieke organisatie, voor zover mogelijk op deze door ruzies en misverstanden beheerste planeet. Zij houdt zich zo ver mogelijk van de door ongetemde angsten beheerste verhoudingen tussen de aardbewoners.
Echter, een enkele maal, lopen de spanningen dermate hoog op dat zelfs een neutrale waarnemer verleid wordt tot het zich bemoeien met de door grofstoffelijke beweegredenen veroorzaakte conflicten en slachtpartijen van het verschijnsel mens. Wij doelen hier op manifestaties van menselijk onvermogen die zelfs opkosmische schaal opvallen , als daar zijn de Eerste en Tweede Wereldoorlog, de Vietnam-ootlog, de schijnbaar nooit eindigende Midden-Oosten crisis en nu weer de mensonterende moordpartij in het conflict Rusland-Oekraïne.
De mens schijnt ongevoelig voor het lijden van de eigen soort, als het tenminste niet zichzelf en zijn naasten betreft. De valse wellust opwekkende gevoelens van haat en wraak, verschijningsvormen en afgeleiden van de altijd op de loer liggende angst voor verlies van lijf en goed, overmeesteren hier de empathie en het mededogen van de homo sapiens blijkbaar op onontkoombare wijze. En als er eenmaal sprake is van haat en wraak schijnen die emoties dermate logisch gefundeerd in een als traumatisch ervaren voorgeschiedenis, dat zij verdedigbaar en zelfs rechtmatig lijken, wat niet meer is dan een wanhopig misverstand.
In deze beschouwing tracht ik te streven naar een zo neutraal mogelijke stellingname met betrekking tot het Oekraïne-conflict, maar zal ik mij daarbij zo nu en dan toch niet los kunnen maken van het beschouwen der dingen vanuit ‘ons’ westers perspectief, omdat wij nu eenmaal getekend zijn door onze vorming, in dit deel van de wereld.
Maar allereerst: spreken over oorlog alleen al betekent het aan de orde stellen van een moreel probleem. Onontkoombaar in dit verband, omdat ik met betrekking tot het oorlogsbedrijf van ons mensen voor een basale stellingname kies, die voor sommigen misschien kenmerken van een ‘bewuste naïviteit’ in zich draagt.
Het beginnen van een oorlog, een gewapend conflict, een militaire operatie of een politionele actie (een formulering waar wij Nederlanders ook wel onze toevlucht toe namen, als een slachtpartij gerechtvaardigd leek) is een gruwelijke en misdadige en vooral een volstrekt onverantwoordelijke beslissing. Een besluit waarmee men zich in een situatie verstrikt die tot gevolgen leidt die niet te overzien zijn. Geweldsconflicten zijn doorgaans niet doorrekenbaar wat de uitkomst en de gevolgen betreft. Het Kremlin heeft daarmee een uitermate onverstandige zet gedaan, die een stap terug doen vrijwel onmogelijk maakt.
Dat het beginnen van een oorlog ten allen tijde immoreel en een ‘bellum iustum’ eigenlijk een onbestaanbaar fenomeen is, beschouw ik als een vaststaand uitgangspunt. Helaas kan bijna geen land noch volk op aarde hierin bogen op een onbevlekt blazoen.
Daarnaast dient men zich te realiseren dat het ‘oorlogsrecht’ slechts een enigszins hypocriet wanhoopsmiddel is om al te grote uitwassen van gruweldaden tussen mensen onderling te beperken. Wij mógen echter niet rationaliseren en reguleren wat in mijn ogen de ratio voorbij is: de inzet van geweld. Het begrip ‘oorlogsmisdaden’ is dan ook feitelijk een pleonasme – oorlog voeren behelst altíjd het plegen van ‘misdaden tegen de menselijkheid’ zoals dat ook weer, redelijk gekunsteld, is geformuleerd. Wat natuurlijk niet wil zeggen, dat oorlogsmisdrijven, zoals in het oorlogsrecht geformuleerd, gelijk te stellen zouden zijn met elke andere ‘gewone’oorlogshandeling, dat zou dan weer uiterst gevaarlijk zijn. Maar dat men oorlog kan voeren zonder de grenzen van de humaniteit te overschrijden, is een onbestaanbaar gegeven.
Bewijsmateriaal voor deze stelling wordt door de wereldgeschiedenis in overvloed aangeleverd – elke oprisping van idealisme of van machtswellust, het is om het even, die gepaard ging met militair geweld betekende in de kern niet meer dan een aaneenschakeling van gruwelijke moordpartijen, wat de leiders en machthebbers de volgzame massa’s ook wijsmaakten. Het ging altijd om de belangen van weinigen, waarvoor velen werden opgeofferd. Welluidende verhalen over democratie en vrijheid en onafhankelijkheid verstomden in de realiteit van de velden van Verdun, de ruïnes van Oradour, de jungle van Rawagade en die van My Lai.
Ook hier weer speelt de menselijke angst de hoofdrol en bepaalt de mate van doodsangst de spelregels. De ernst van het doodsgevaar doet grenzen vervagen die in het normale leven een humaan gedrag garanderen, het sámen-leven mogelijk maken. Het grijpen naar militaire middelen betekent het georganiseerd en geregisseerd overschrijden van die grenzen, het elkaar trainen om die grenzen überhaupt te kunnen passeren zonder in een gewetensconflict te raken. Het oefenen om elkaar, zonder gewetensnood, af te kunnen maken is absoluut het breken met alle wetten van humaniteit en beschaving.
Mensen blijken nu eenmaal, onder omstandigheden, tot àlles in staat.
Alleen, het zorgvuldig oefenen om, ook op bevel van een ander en onder omstandigheden waarvan de achtergronden meestal niet precies duidelijk zijn, te breken met alle regels van ethiek en moraal, is volstrekt onverantwoordelijk en is een vrijbrief tot het begaan van onmenselijke gruweldaden.
Wie het besluit neemt tot het beginnen van zo’n oorlog, deugt niet.
Maar wie bewust het risico neemt van het ontstaan van zo’n oorlog, door opzettelijk de ogen te sluiten voor de belangen van de tegenpartij, deugt evenmin.
Het drama dat zich nu weer in Oost-Europa afspeelt en al decennia lang voorspelbaar was, is een droevig voorbeeld van de mismaakte verbeelding van ‘waarheid’ en ‘rechtvaardigheid’ zoals die door beide partijen wordt ervaren. Allerminst objectieve begrippen, zoals vaak ten onrechte wordt aangenomen, want zowel waarheid als rechtvaardigheid, zoals die door de mens ervaren worden, zijn amorf en kameleonachtig veelkleurig, kortom uiterst subjectief. Dit misverstand heeft in de menselijke geschiedenis al onnoemelijk veel ellende veroorzaakt en blijft doorzieken in de verhoudingen tussen individuen, groepen, partijen, staten en volken.
Niets anders dan angst voor eigen lijf en goed en, als afgeleide daarvan, het maniakale streven naar materieel gewin en de daarmee gepaard gaande jaloezie en achterdocht beïnvloeden het ervaren van de schijnbare objectieve ‘waarheid’ en ‘rechtvaardigheid’ in beslissende mate, zodanig dat de overtuiging groeit dat we hier met absolute, onwrikbare grootheden te maken hebben, waarmee het aanwenden van agressie en geweld in de ogen van elk van de tegenover elkaar staande partijen toch zo logisch verdedigbaar is. Het gelijk ligt bij ons, nooit bij de ander. De pat-stelling is bereikt.
Dat in het Oekraïne-conflict dit mechanisme, het ervaren van de eigen beleefde waarheid en rechtvaardigheid als objectief en absoluut, voor beide partijen geleid heeft tot de onwrikbare wil om te winnen, maakt dat het begrip ‘vrede’ al lang geschrapt is als doelstelling van elk van beide partijen en hun achterban. Een onbruikbaar geworden doelstelling, wanneer de militaire zege als enige werkelijke oplossing wordt ervaren. De mens als gevangene in de eigen drogreden.
Desalniettemin zijn wederzijdse concessies de enige mogelijkheid tot het bereiken van een vreedzame oplossing, een optie die geheel uit beeld lijkt te zijn geraakt.
Om tot een verheldering te komen van de beweegredenen van beide partijen en op die manier zicht te krijgen op het instrumentarium voor het bereiken van een vreedzame oplossing, wil ik een aantal uitgangspunten voor de discussie daarover formuleren.
Dat ik daarin vooral de kritische blik richt op de missers van de westerse diplomatie en daarnaast tracht de beweegredenen van het Kremlin te verhelderen is allerminst gelegen in het feit dat ik een keuze maak vóór of tégen een van de partijen. Alleen al het feit dat wij zonder autoritaire controle kunnen schrijven en publiceren is een bijzonder voorrecht – of liever: gròndrecht –van het leven in een systeem als het onze. Het geeft echter ook de ruimte om ons eigen handelen, naast dat van een tegenpartij, kritisch te beschouwen en het legt ons als het ware de verplichting op om dat ook te doen.
Dan, tenslotte: het afschilderen van het Oekraïne-conflict als een strijd tussen twee partijen van wie de ene gevormd wordt door ‘de Russen’ en de andere door ‘het westen’ betekent feitelijk dat mijn visie min of meer congruent is aan de Russische uitleg van het conflict als een botsing tussen Rusland en ‘het westen’ (of ‘de NATO’) en niet aansluit bij het model dat Oekraïne en Rusland beschouwt als de twee belangrijkste antagonisten in het conflict en de NATO-landen als niet meer dan de helpers van Oekraïne.
Ik realiseer mij dat dit laatse onmiskenbaar een kleur geeft aan de hier volgende beschouwing, ofschoon mijn streven naar onpartijdigheid en onafhankelijkheid zo oprecht mogelijk zal worden gehandhaafd. Maar laat ik ten overvloede benadrukken dat mijn visie dat Oekraïne een droeve speelbal en slachtoffer is in het historische conflict oost-west, op geen enkele wijze de geweldsexplosie kan legitimeren die op 24 januari 2022 tegen dat land gestart is.
Ten eerste: angst voor elkaar heeft de gehele geschiedenis van de verhoudingen tussen oost en west getekend. En wederzijds onbegrip maakte de zaak alleen nog maar meer onoplosbaar. Het elkaar iets gunnen, een wezenlijk stuk gereedschap voor het construeren van vrede en samenwerking, ontbrak bij beide partijen volledig, uit angst dat de ander dat zou zien als teken van zwakte en naïviteit en daar direct misbruik van zou maken. De Koude Oorlog met de creatie van het veiligheidscordon van satellietstaten langs de Russische westgrens is hiervan een direct en onontkoombaar gevolg. En de Russische militaire agressie in Oekraïne heeft in onze ogen alleen maar een extra bewijs geleverd van de perfiditeit van het Kremlin.
Dit betekent dat het westen, immer beangst voor de “Russische beer’, de woeste horde uit het oosten, de cultuurbarbaren, de immorelen (en dat is minder overdreven dan het lijkt, een voor velen nog steeds bestaand angstbeeld, denk aan de Amerikaanse president Reagan die, doelend op de Sovjet-Unie, sprak van ‘het rijk van het kwaad’ !), nu eindelijk de kans schoon ziet om af te rekenen met deze beklemmende bedreiging van de westerse tradities en cultuur. De oorlog tegen het Russische gevaar als proxy-oorlog door de Oekraïeners te laten voeren en als proefterrein te gebruiken voor het technisch hoogstaande westerse wapentuig is een gouden kans om zonder al te vuile handen eindelijk met de dreiging uit het oosten af te rekenen. En als dan het ‘schurkenregime’ in het Kremlin vervangen kan worden door een bewind dat de westerse waarden onderschrijft, zich economisch omvormt tot een speelterrein voor de westerse grootindustrie en de massa welvaart garandeert, dan is het ‘einde van de geschiedenis’ zoals Fukuyama dat schilderde, toch nog op zegenrijke wijze gerealiseerd, weliswaar een kwart eeuw later dan voorzien.
Dat een dergelijk gouden scenario door de hoofden van de westerse leiders is gegaan is, vanuit hun standpunt, begrijpelijk. Dat het snel bereikbaar is, valt te betwijfelen.
Ten tweede: dat het realiseren van ‘vrijheid’ en ‘democratie’, van ‘soevereiniteit’ en ‘onafhankelijkheid’ een a-politiek, neutraal en boven-de-partijen staand streven zou betreffen is naïef en onjuist, ook al lijkt het zo vertrouwd en vanzelfsprekend in de westerse denkwereld. Even naïef als het ervaren van de ‘waarheid’ en de ‘rechtvaardigheid’ als absolute waarden.
Dit misverstand heeft de gehele twintigste eeuw beheerst, in de vorm van het Oost-West conflict, de Koude Oorlog. Het wereldcommunisme – en vooral dat van de Russen – vertegenwoordigde in onze westerse ogen niet meer dan een partij-visie, terwijl onze ‘vrije democratie’ een bòven de partijen staande, a-politieke grootheid, superieur aan het geborneerde factie-denken van ‘links’ en ‘rechts’ betekende.
Ons niet realiserend dat ons politieke vrijheidsdenken dan wel moreel hoogstaand, humanitair-idealistisch en onbaatzuchtig lijkt, maar ontstaan is in de slipstream van een heel materialistisch streven van de burgerklasse, drie eeuwen geleden, naar emancipatie en ontworsteling aan de onderdrukkende macht van de adel en het ancien régime. En bovendien bijzonder ongeloofwaardig is in de ogen van de volken van de ‘Derde Wereld’, die de westerse grootmachten hebben leren kennen als meedogenloze en van het eigen gelijk vervulde kolonisators en slecht konden wennen aan onze nieuwe rol van herauten van vrijheid, democratie en zelfbeschikking. Het westen dient dus voorzichtig te zijn met het uitventen van dergelijke hoogdravende principes.
En ook nu weer, in de botsing van westers en ‘Russisch’ denken is onze instelling er een van morele superioriteit, wat er niet toe bijdraagt het gesprek in gelijkwaardigheid tot stand te brengen en, onterecht genoeg, bij de oosterburen wrevel en irritatie oproept over de door ons gekoesterde waarden van bijvoorbeeld de rechten van de mens en van de minderheden.
‘Oost minus West = Nul’, de titel van het beruchte boek van Werner Keller uit het midden van de Koude Oorlog, spreekt hier nog zó sterk aan, dat gelijkwaardigheidsbesef jegens de oosterbuur in een ver verschiet lijkt te liggen.
Moge duidelijk zijn dat dit alles niet betekent dat er, om de lieve vrede te bewaren, getornd kan worden aan de morele maatstaven om ieders lijf, geluk en goed absoluut te respecteren en te ontzien. Natuurlijk heeft de filosofie van de Verlichting een rijkdom in denken voor de (westerse) mens gecreëerd die zijn weerga in de geschiedenis nauwelijks kent en die men niet zo maar mag afschilderen als een ‘bijproduct’ van de burgerrevoluties van de 17e en 18e eeuw. Dit verlichte denken heeft de basisvoorwaarden gegarandeerd voor het soort beschaving waar wij, westerlingen, ons thuis bij voelen, veilig bij voelen, wel bij varen. Een systeem van ongeschreven en, door de escalatie van verruwing en verharding noodzakelijk geworden geschreven regels, die een maatschappelijk bouwwerk hebben veilig gesteld waarin wij zonder angst en in vrijheid met elkaar kunnen verkeren. Een veiligheid die zeker lijkt te ontbreken in autoritaire systemen.
Bedoeld wordt slechts, dat men dient te beseffen dat andere, als absoluut ervaren waarden, mogelijk niet zo boven elke discussie verheven zijn, als verondersteld wordt.
Hier kan slechts gepleit worden voor relativerings- en inlevingsvermogen.
Ten derde: Oekraïne, dat als de Oekraïne een van de traditionele zuilen vormt waarop het Russische ‘rijk’ gefundeerd is, een historisch kernland, zoals dat in Rusland gevoeld wordt, is al ruim een eeuw een speelbal in het streven van oost (Rusland dan wel de Sovjet-Unie) en west (Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en later ‘het Vrije Westen’) om de midden- en oostelijke strook van Europa te beheersen, niet in het minst omdat deze gebieden voor Rusland – c.q. de Sovjet-Unie – een ‘cordon sanitaire’ kunnen vormen tegen westerse (vroeger vooral Duitse) expansie en als zodanig een potentieel slachtoffer vormt voor het Russische veiligheidsstreven; en ook omdat de Oekraïne een van de belangrijkste graanschuren van de wereld is.
Die onfortuinlijke middenstrook, gevormd door Finland, de Baltische staten, Polen, Tsjechië en Slowakije, Wit-Rusland, Hongarije, Roemenië (met uitloop naar Bulgarije en Zuid-Slavië) en Oekraïne, vormt een eeuwig twistgebied tussen oost (lees: Rusland) en west. Het gebied waar ook de breuklijn door Europa loopt, een begrip dat wij bijna in hoofdletters mogen schrijven. De breuklijn op het gebied van economie, politieke en maatschappelijke organisatie, kunst en religie, ten westen waarvan het leven er zo anders uitzag en (nog steeds) ziet als ten oosten ervan. De eeuwige tegenstelling, die misschien wel het meest stuitend tot uitdrukking kwam in de Berlijnse deling, van de late jaren veertig tot de ‘Wende’ van 1989: in het westen een verleidelijk ‘Schaufenster’ van rijkdom en welvaart, in naam voor ieder bereikbaar, in het oosten een weinig aantrekkelijke uitstalling van soberheid en gelijkschakeling, in naam de garantie tot sociale rechtvaardigheid.
De geschiedenis van de twintigste eeuw overziend valt het direct op dat zowel ten tijde van de Eerste Wereldoorlog, de Russische Burgeroorlog, de Tweede Wereldoorlog als in de nasleep van de Koude Oorlog, na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, (de) Oekraïne een twistappel was tussen oost en west, een veelbelovende buit, met haar graanproductie, metaalindustrie, steenkoolvoorraad en als afzetgebied. Waar in de eerste helft van de twintigste eeuw Duitsland de kampioen probeerde te spelen voor het Oekraïense onafhankelijkheidsstreven, daar nam de ‘Vrije Wereld’ in de jaren negentig die rol snel over. Waar Duistand al in 1918 steun gaf aan nationalisten als Skoropadsky en later, in 1941 aan Bandera, daar steunde het westen na de onafhankelijkheid van de staat Oekraïne in 1991, leiders als Joesjtsjenko en Porosjenko; in Russische ogen allen collaborateurs en verraders.
Als het streven naar nationale soevereiniteit er al niet bestond, dan hebben wij, als de herauten van vrijheid, democratie en zelfbeschikking, het daar wel uit de grond gestampt.
Nu de Sovjet-Unie ten grave was gedragen, werd er op schaamteloze wijze door het westen de oogst binnengehaald: land na land kreeg te maken met een nietsontziend streven om de Russische invloed zo ver mogelijk naar het oosten te verdringen en zoveel mogelijk landen en volken, al of niet klaar daarvoor, deelgenoot te maken van de zegeningen van het lidmaatschap van de Europese Unie en de NATO. Deze kans mochten wij niet ongebruikt voorbij laten gaan! Waar het communisme de armoede nooit had kunnen verdrijven, daar gingen wij nu dollars, marken en later euro’s in pompen. Wij zouden ons gelijk wel kopen, daar waar de communistische regimes hun òngelijk hadden bewezen en de bazen in Moskou de touwtjes uit handen waren gegleden. Op onverantwoordelijke wijze werd een nieuwe orde in Midden- en Oost-Europa geschapen, waarbij alleen politieke en financieel-economische winst de leidraad zou zijn. Vage beloften om de belangensfeer van Rusland te ontzien, werden niet waargemaakt en in de euforie van het feest der democratie snel vergeten. Als de McDonald’s zich maar kon vestigen in het hart van Moskou, dan leek het doel bereikt.
Men had zich moeten realiseren dat het kleineren en in een hoek drukken van een staat of volk dat in crisis verkeert tot de meest vreselijke gevolgen kan leiden, zoals de geschiedenis rond de diktaatvrede van Versailles ons heeft geleerd.
Dat de voormalige Volksdemocratieën dankbaar waren van de verstikkende Sovjet-controle verlost te zijn was begrijpelijk. En dat voormalige deelstaten van de Sovjet-Unie, de Baltische staten, Wit-Rusland, Oekraïne, Moldavië en de Kaukasus-republieken naar de onafhankelijkheid grepen was, zeker in het geval van de Baltische staten (die van 1919 tot 1940 al soevereine staatjes waren geweest) te verwachten. Het verstarde sovjet-systeem had daar tenslotte weinig enthousiasme gegenereerd.
En, dat gold voor al deze gebieden, de lokroep van de westerse welvaart en vrijheid (wat dit dan ook precies mocht betekenen) was onweerstaanbaar.
Daarom wekte het ook weinig verbazing toen in 2014, tijdens de door het westen nadrukkelijk omhelsde opstand tegen de Russisch gezinde president Janoekovitsj, de Nederlandse EU-parlementariër Van Baalen op het Maidanplein in Kiev verscheen en, duidelijk wegdromend in de rol van een historische leidersfiguur, als de ‘redder uit het westen’, de massa toeschreeuwde: “wij blijven bij jullie!”.
Een, misschien door het enthousiasme van dat moment vergeefljjke, maar als Europarlentariër absoluut onverantwoordelijke uitspraak, maar tekenend voor de ideale situatie die het westen voor ogen had.
Vanuit Russisch oogpunt was daarmee de boot aan, waren de rapen gaar. De Maidan-opstand tegen Janoekovitsj betekende groot alarm in Moskou, dat door het uitoefenen van grote druk de laatste sporen van welwillendheid jegens het westen bij de Oekraïense president had uitgewist. In het Kremlin werd de opstand gezien als een door het westen geregisseerde poging tot ‘overname’ van Oekraïne, het definitief insluiten van het land binnen de invloedssfeer van het neoliberalisme met al zijn verleidingen op materieel en immaterieel gebied.
Het westen scheen, na bijna een eeuw, het doel verwezenlijkt te hebben, dat Duitsland zich al bij de Vrede van Brest-Litovsk, aan het einde van de Eerste Wereldoorlog (januari 1918) gesteld had: Oekraïne uit de Russische macht ontzet.
Rusland voelde zich beroofd van een stuk ‘moederland’, de historische wieg van het Russische rijk. De wat zwaarmoedig ogende, Russisch sprekende en voelende arbeidersmassa van de Donbass had de nederlaag geleden tegen de steeds meer westers georiënteerde studenten, kunstenaars en nieuwe rijken in de rest van het land, die de band met Rusland als te heftig knellend ervoeren.
Westerse popmuziek, discussies over mensenrechten, milieu en genderproblematiek werd de draaggolf voor het pro-westerse denken, ‘vrijheid’ het toverwoord. En de Donbass werd, onverstandig genoeg, vergaande autonomie ontzegd en geen stem in het discours over de toekomst van het land gegund.
Moskou herinnerde zich het steeds weer het de kop opstekende nationalisme in de Oekraïne als een aan Rusland vijandige stroming, die in de Russische beleving werd ervaren als de evenknie van het nazisme, mede doordat de fervente nationalisten tijdens de Duitse bezetting de samenwerking hadden gezocht met de nationaal-socialistische nieuwe heersers en het verdwijnen van het communistische regime als een bevrijding beschouwden.
In het Kremlin werd besloten dat het eventuele verlies van (de!) Oekraïne een grens zou zijn die nooit overschreden mocht worden. Allereerst moest de strategisch belangrijke Krim, in 1953 door Chroesjtsjov in een gulle bui cadeau gedaan aan zijn zo geliefde Oekraïne, terug in Russisch bezit; daarna zou, met inzet van alle middelen (!) de westerse ‘poging tot beroving’ een halt toegeroepen moeten worden.
Ten vierde: Wat is toch de diepere achtergrond van die in westerse ogen zo krankzinnige beschuldiging van ‘neonazisme’ aan het adres van het bewind in Kiev?
Ook al is de communistische staats-ideologie mèt de Sovjet-Unie van het toneel verdwenen, de rudimenten blijven het denken van de Kremlin-bazen en van veel Russen beheersen. De wild en ondoordacht lijkende beschuldiging van ‘neo-nazisme’ aan het adres van de Oekraïense leiders heeft wel degelijk een marxistische basis en is in dat verband niet zo onlogisch als ze lijkt. Door het westen als onzinnig ervaren, maar alleszins verklaarbaar.
In het marxistisch-leninistische wereldbeeld vormde het kapitalisme de laatste fase van de klassen-maatschappij; de toestand waaruit, via de accumulatie-concentratie-Verelendung- en crisis-theorie, de wereldrevolutie zou ontstaan, om tenslotte de klasseloze maatschappij van het socialisme te vestigen. In de kapitalistisch-industriële samenleving heeft het ongebreidelde economisch liberalisme niet alleen geleid tot kolonialisme en imperialisme, maar ook tot een situatie waarin voor een deel van de wereld, door de Russische revolutie, het socialisme werd gerealiseerd, terwijl in de rest van de wereld het kapitalisme zich in haar laatste, crisis-fase bevond. In haar doodsstrijd, in groeiende angst voor het actief naar wereldrevolutie strevende communisme, dat in de nieuwe, zich snel tot grootmacht ontwikkelende Sovjet-Unie haar machtsbasis had geschapen, greep het kapitalisme, volgens de visie van de communistische ideologen, toen naar de ultieme mogelijkheid zich te ontdoen van deze dodelijke bedreiging en creëerde het fascisme/nationaal-socialisme van vooral Hitler-Duitsland, voor de massa een verleidelijk alternatief voor het communisme, om de aanstaande wereldrevolutie in bloed te smoren en definitief met de dreiging vanuit Moskou af te rekenen. Wat met de westerse interventie tijdens de Russische burgeroorlog niet gelukt was, moest nu in een allesvernietigende oorlog bereikt worden: de definitieve eliminatie van het alles bedreigende Russisch-communistische duivelsregime. Dit ‘wanhoopsoffensief’ van de kapitalistische wereld, vormgegeven in de massale aanvalsoorlog van een nazistische dictatuur die nauwelijks meer door de scheppers ervan in de hand te houden was en ontspoorde in een onmenselijk racisme en onderdrukking, werd op het nippertje een halt toegeroepen in Stalingrad, aan de oevers van de Wolga.
In de beleving van de Russen is dit trauma van Stalingrad (en evenzeer dat van Leningrad, waar een miljoen Russen de hongerdood stierven) veroorzaakt door een combinatie van basaal vijandige krachten: de eeuwigdurende westerse haat tegen de Russische oosterbuur en de kapitalistisch-fascistisch-nazistische moordlust jegens de broedplaats voor de wereldrevolutie en het door de nazi’s als inferieur beschouwde Slavische ‘ras’.
Tot zover de communistische visie op de achtergronden van de Tweede Wereloorlog.
Na de glorieuze overwinning op het nazisme in de ‘Grote Vaderlandse Oorlog’ die Rusland ruim 20 miljoen doden kostte en een groot deel van de infrastructuur van het land vernietigde, volgde de snelle verwijdering tussen oost en west in de periode van de Koude Oorlog. De Russen ervoeren de oprichting van de NATO en het westers militair ingrijpen in China, Korea en elders in de wereld als een wederopleving van de westerse haat tegen Rusland en het communisme en isoleerden zich achter het cordon van hun satellietstaten, waar zij met ijzeren hand regeerden. Wat het westen als communistische expansie en dictatuur beschouwde, zowel in Oost-Europa als in de zich dekoloniserende Derde Wereld, daar zag het Kremlin het als defensief, respectievelijk bevrijdend optreden. En wat de Russen als westerse agressie meenden te herkennen, daar zag het westen haar acties als noodzakelijk verdedigingsmechanisme tegen het zich als een olievlek verspreidend wereldcommunisme.
In beide kampen ontwikkelde zich in de propaganda een gevaarlijke simplificering in de wijze waarop men de tegenstander zag en hem een etiket opplakte: in de westerse wereld werd een ieder, die zich niet conformeerde aan de waarden van de liberale democratie en de kapitalistisch georganiseerde economie als ‘communist’ afgeschilderd en beschouwd als een agent van de vijand. Een vijand die zijn ideaal van een socialistische heilstaat willens en wetens had getransformeerd tot de realiteit van een sombere dictatuur, waarin alles en iedereen was geslachtofferd aan een geestloze gelijkschakeling.
In de Sovjet-Unie werd het westen steeds meer gezien als de aartsvijand van Rusland en van het communisme, gericht op de vernietiging daarvan. In de Russische beleving ontpopte het zogenaamde ‘Vrije Westen’ zich als eenzelfde vijand al waar men in de Grote Vaderlandse Oorlog tegen gestreden had, een vijand die geen respect had voor het Russische volk en haar cultuur zoals het nazisme de Slaven geminacht had, een vijand die het socialisme uit wilde roeien zoals het nazisme dat ook geprobeerd had.
Met de ineenstorting van de Sovjet-Unie en de ontbinding van het ‘oostblok’ leek de Koude Oorlog ten einde, maar in plaats van werkelijke ontspanning maakte het westen zich zo snel mogelijk meester van de nu verweesde gebieden, die vroeger als satelliet onder sovjet-toezicht hadden gestaan ofwel zich los hadden gemaakt uit het verband van de voormalige Sovjet-Unie.
Aldus vormden de westerse initiatieven om de zich na 1989 emanciperende staten in Midden- en Oost-Europa in te lijven in de liberaal-kapitalistische welvaartssfeer in de ogen van de Russen een voortzetting van de nazistische ‘drang naar het oosten’ met andere middelen maar met dezelfde intenties en werden (neo-)liberalisme en (neo-)nazisme voor hen inwisselbare begrippen. Dit niet te (willen) doorzien is een kapitale fout in het westerse denken.
Helaas is het zo dat degene die niet bereid is om zich te verplaatsen in de gedachtewereld van de tegenstander gedoemd is voortdurend en tot in eeuwigheid strijd te voeren.
Conclusie
Dit alles overziend is het onze plicht ons af te vragen: wat moet er gebeuren, wat kunnen we doen, anders dan van beide kanten steeds verder militair te escaleren en steeds meer zinloze slachtoffers te maken, om deze wanhopige slachtpartij een halt toe te roepen?
Laat ons beginnen met vast te stellen dat Moskou zich volstrekt verkeken heeft op het hele project, vormgegeven in een militaire ‘bevrijdingsoperatie’ van de Oekraïne. Slechts weinigen in Oekraïne voelden zich bevrijd, met uitzondering van de fervente Rusland-getrouwen in de Donbas(s) en bijna iedereen voelde zich door het wapengeweld bedreigd in leven en goed. Het is bijna onvoorstelbaar dat, blijkbaar, elementen in het Kremlin Poetin hebben voorgespiegeld dat de Russische troepen op veel plaatsen als bevrijders zouden worden binnengehaald, zonder op tegenstand te hoeven rekenen. Dezelfde volstrekte naïviteit die in augustus 1968, bij de inval in Tsjecho-Slowakije en zelfs in oktober 1956 bij de invasie in Hongarije gesignaleerd werd bij Russische tankbemanningen in Praag en Boedapest. Hebben we hier te maken met een wereldvreemd gebrek aan realiteitszin of met een geoliede leugenmachine, vraagt men zich dan af. Overigens heette het ook daar, in Hongarije en Tsjecho-Slowakije, een optreden tegen ‘neo-nazi’s’ te zijn – hetgeen in het licht van het eerder gestelde geen verbazing kan wekken.
Een dramatisch militair ingrijpen, dat het tegendeel bereikt heeft van het gestelde doel – Oekraïners (althans al diegenen die wij in het westen in beeld krijgen) lijken nu meer pro-westers en anti-Russisch dan ooit.
Daarnaast heeft niet alleen de politieke leiding in het Kremlin hiermee een brevet van onvermogen behaald, maar heeft ook het prestige van het militaire apparaat forse schade geleden, het leger dat al de naam had meer sterk te zijn in kwantiteit dan in kwaliteit, een blaam waarvan het zich gezuiverd leek te hebben na de geslaagde interventie in de Syrische burgeroorlog.
Als we er van uit gaan dat de Russische leider de inzet van atoomwapens niet serieus overweegt omdat dit tot massale vergelding zou leiden, rest een eindeloze conventionele oorlog, waarin beide partijen gedwongen zijn steeds zwaardere middelen en grotere aantallen militairen in te zetten met als enige resultaat een onafzienbaar en verschrikkelijk menselijk lijden. Zelfs wanneer in aanstaand voorjaar en zomer de NATO Oekraïne zodanig van modern wapentuig kan voorzien dat het lukt om hier en daar de Russen terug te drijven, dan zullen die op andere punten weer successen kunnen boeken.
Geen van beide partijen streeft naar vrede (die doelstelling, die zo voor de hand liggend lijkt, wordt ook nergens met enige overtuigingskracht gepropageerd!) maar slechts naar het winnen van de strijd. Vanuit moreel oogpunt een bekrompen, geborneerde stellingname van kleindenkers.
De ‘starwars-strategie’ die in de late jaren tachtig het regime in Moskou (mede) de das omdeed, lijkt nu plaats te hebben gemaakt voor de ‘proxy-oorlogsstrategie’ om het Poetin-regime op de knieën te dwingen. Verliezen tellen niet, het doel heiligt de middelen.
Omdat het Kremlin zich met deze grotendeels mislukte operatie in een totaal onmogelijke en uitzichtloze positie heeft gemanoeuvreerd en uit zichzelf geen stap terug kan doen zonder immens gezichtsverlies, dient de kernvraag in het Westen nu te zijn: welk alternatief is er voor het uitzichtloze streven naar een ‘overwinning’ ? Hoe is deze mensenlevens verslindende gehaktmolen tot stilstand te brengen?
De vraag wat er gedaan had kùnnen worden om deze oorlog te voorkomen blijkt overigens een stuk eenvoudiger te beantwoorden dan de vraag hoe wij nú, na een jaar bloedvergieten, de strijd kunnen laten stoppen. Het hàd gekund, maar is niet gebeurd; wat is er fout gegaan?
Toen de westerse leiders Macron en Scholz begin 2022, verontrust door de Russische troepenopbouw, hun bemiddelingspogingen deden, was het glashelder wat het Kremlin beoogde: voorkomen dat Oekraïne geheel binnen de westerse invloedssfeer zou worden getrokken, terwijl het land economisch en cultureel toch innige banden met Rusland ‘behoorde’ te bestendigen. Dieper dan dit Russische streven zat natuurlijk de angst voor de veiligheid van moedertje Rusland, de vrees om stap voor stap ingesloten en geassimileerd te worden door het Vrije Westen.
Nu is het voor de westerse missionarissen van het vrije denken en het vrije woord natuurlijk lastig zaken doen met een ondoorgrondelijk leider van een autocratisch regime, dat tegenstanders uit de weg ruimt in plaats van de openbare discussie met hen aan te gaan en er grootschalige strafkampen voor andersdenkenden op na houdt. West en Oost hebben nu eenmaal onverenigbaar lijkende uitgangspunten op het gebied van mensenrechten en vrijheidsbeleving.
In plaats van zich in te leven in de denkwereld van de Russische leiders hebben de westerse onderhandelaars, hopelijk vanuit edele motieven, korte termijn doelen in hun hoofd gehad bij hun gesprekken met Poetin: een Russische inval en de daaruit voortkomende oorlog voorkomen met het inleveren van zo weinig mogelijk wisselgeld. Om dit doel te bereiken moesten de Russen dan beloven níet aan te vallen en, in ruil daarvoor, was het westen bereid ‘aan te geven’ dat Oekraïne ‘waarschijnlijk nooit’ (?) lid van de NATO zou worden. Daarnaast moesten dan de akkoorden van Minsk maar weer eens in een nieuw jasje gestoken worden om zowel Oekraïne als de pro-Russische republiekjes in de Donbas(s) veiligheid te garanderen. Maar een blijvende neutralisering van Oekraïne, een belangrijke eis van Rusland, werd niet als bespreekbaar beschouwd. Het creëren van een ‘Finland-model’ was onacceptabel en betekende in westerse ogen een knieval voor Poetin.
De initiatieven van Macron en Scholz bleven zonder resultaat.
Wat er natuurlijk hàd moeten gebeuren: het Kremlin uitzicht bieden op een volledig nieuwe herordening van de Centraal-Europese middenstrook en herziening van de gevolgen van de onverantwoordelijke graai-actie, waaraan het westen zich in de jaren na de ineenstorting van de Sovjet-Unie had schuldig gemaakt.
Het erkennen van de Russische Federatie als volwaardig en gewaardeerd gesprekspartner in een grootscheepse herstructurering van het veiligheidssyteem in Centraal-Europa was een manier geweest om voor een langere periode de vrede in Europa veilig te stellen. Die kans werd gemist door westers kleindenken: je màg de opbouw van een militaire macht als dreiging om politieke doelstellingen te realiseren niet ‘belonen’ met het toegeven aan die doelen, want dan word je slachtoffer van chantage. Misschien kun je, vanuit het besef op bijna alle gebieden, zoals economisch en militair-technisch, de sterkste partij te zijn (ondank de eigen verdeeldheid als Europese staten en de V.S. tegenover de eenheid – binnen de grenzen van de Russische Federatie – van de tegenpartij), even over dat gevoel van gechanteerd te zijn heenstappen om de tegenpartij een ‘offer they can’t refuse’ te doen: een werkelijk gezámenlijk ontwerpen van een nieuwe staatkundig-politieke structuur van de grenslanden tussen oost en west, waarbij het neutraliseren van die middenstrook van grenslanden de broodnodige ontspanning zou kunnen bieden waarin een nieuwe vorm van nu dan eindelijk een waarachtige ‘vreedzame coëxistentie’en samenwerking tussen oost en west zou kunnen opbloeien.
Het is opvallend genoeg dat Russische voorstellen tot het neutraliseren van zones of grenslanden tussen oost en west ook eerder, in de kritieke jaren van de Koude Oorlog, altijd onacceptabel waren voor de westerse machten omdat daar het wantrouwen overheerste dat neutraliseren alleen het voorportaal was van sovjetiseren en, in het decennium na de val van de Sovjet-Unie, van Russificeren. Zo is het bijvoorbeeld een wijd verbreid misverstand, dat de Sovjet-Unie hoofdschuldige was aan de Duitse deling en de onmogelijkheid om tot hereniging te komen. Het was juist omgekeerd: de westerse bezettingsmachten hielden vast aan de deling omdat de Russen hun best deden om tot eenwording van een geneutraliseerd en gedemilitariseerd Duitsland te komen. Nog in 1952 deed nota bene het Stalin-bewind een voorstel tot Duitse hereniging waarbij het zelfs in uiterste geval de eis tot demilitarisering liet vallen en de oprichting van een nieuw Duits leger wilde toestaan, àls een herenigd Duitsland maar neutraal en geen NATO-lid zou worden. Zoals dat bijvoorbeeld met Oostenrijk gebeurde: een neutrale staat tussen oost- en westblok in.
Dat het Stalin-regime van een gepatenteerde beestachtigheid was, mag niet betekenen dat men in dit voorstel tot neutralisering van Duitsland slechts als een dekmantel voor een sluw plan tot sovjetisering afdoet. In plaats van het opzij te schuiven als het zoveelste bewijs van Russisch-communistische drang tot expansie, kan men het ook zien als een teken van die eeuwige, bijna paranoïde angst van Rusland voor het gevaar uit het westen, dat, in Russische ogen, in 1945 maar tijdelijk bezworen was. In een naar westers model heropgebouwd Duitsland zou die dreiging opnieuw vorm kunnen krijgen in een moderne drang naar het oosten, met de NATO als werktuig en Rusland als slachtoffer. Voor de herkenning van die Russische angst hoeft men geen overtuigd revisionist te zijn.
Het westen ging echter niet op het herenigingsvoorstel in, beangst voor een communistische aanval dwars door een geneutraliseerd Duitsland heen, waarbij de westerse legers de Noordzee in gedreven zouden kunnen worden. En natuurlijk bevreesd voor het verlies van de sterkst denkbare financieel-economische macht en NATO-bondgenoot, de Bondsrepubliek, met de politiek zo uiterst nuttige geallieerde exclave West-Berlijn, diep in communistische DDR.
Net zo min als neutraliseren een voor het westen acceptabel format was in de Koude Oorlog en de nasleep daarvan, was dit bespreekbaar aan de vooravond van de Oekraïne-oorlog, die anders waarschijnlijk nooit begonnen was. Maar de angst om voor zwak versleten te worden en voor militaire dreiging te zwichten was te groot – het ‘trauma van München’ bleek nog altijd actief mee te doen in het diplomatieke spel.
Het is zeer waarschijnlijk dat het Kremlin op een uitnodiging tot serieuze gesprekken over geopolitieke herschikking of zelfs alleen over het neutraliseren van Oekraïne was ingegaan en de geplande invasie had afgeblazen – maar het is even zo ònwaarschijnlijk dat de westerse machten bereid waren geweest om hun vileine gedrag van de jaren negentig ongedaan te maken, onder omstandigheden waarin contouren herkenbaar waren die herinnerden aan de uitlevering door Engeland en Frankrijk van het Tsjechische Sudetenland aan Nazi-Duitsland in september 1938, terwijl de Tsjechen zelf niet mee mochten confereren. (De Europese grootmacht Rusland overigens ook niet, omdat die door de andere aan de conferentie deelnemende landen sterk gewantrouwd werd.)
Helaas wilde het westen wilde nu, in februari 2022, niets bieden wat de Russen zou kunnen verleiden om datzelfde westen te vertrouwen en in Moskou werd daarop het volstrekt onverantwoordelijke besluit tot interventie genomen, in absolute zelfoverschatting en in gebrek aan enig inzicht in de mogelijke gevolgen van zo’n actie. En die gevolgen zijn desastreus voor Moskou: enorme verwoesting en en verlies aan mensenlevens, waarmee de Russen zich volledig van de Oekraïense volksmassa vervreemden, het tegendeel van dat wat bereikt had moeten worden.
Hoe langer de oorlog voortduurt, des te moeilijker het wordt om tot een vergelijk te komen.
Was dat al niet zo na de eerste maanden oorlog, na de officiële annexatie van veroverde gebieden lijkt dat bijna onmogelijk geworden.
Toch is het in, alleen al vanuit humanitair oogpunt, absoluut noodzakelijk om tot diplomatiek overleg te komen, beginnend met een wapenstilstand zonder voorwaarden vooraf.
In het daaropvolgende proces dienen beide partijen, Rusland enerzijds en Oekraïne met haar westerse bondgenoten anderzijds, zich uitgebreid te verdiepen in de historische achtergrond van het conflict rond Oekraïne en dient vooral het westen zich rekenschap te geven van het hierboven besprokene en zich niet als vanzelfsprekend te nestelen in de positie van de meest rechthebbende, met het moreel gelijk aan zijn zijde. De tegenpartij heeft hieromtrent een hardnekkige allergie ontwikkeld, hetgeen vruchtbaar overleg al bij voorbaat onmogelijk maakt.
Kernpunt van het hele onderhandelingsproces zou de al eerder besproken herschikking van de politiek-staatkundige situatie in Centraal- en Oost-Europa moeten zijn, de enig mogelijke voorwaarde voor een nieuwe verstandhouding in de oost-west relatie, wederzijds vertrouwen en een bestendige vrede.
De Ambassadeur richt het hier bovenstaande als dringend advies aan de vechtende aardbewoners.
Hij wenst beide partijen veel wijsheid en inlevingsvermogen in de positie van de ander.
Vrede is die moeite waard.
J.H.E. Rees, Ambassadeur van Mars a.i.